Test z języka niderlandzkiego
1. Mag ik u ............ aan de heer Uyttendaele?




Nieprawidłowe dane

2. De maand oktober is in ............




Nieprawidłowe dane

3. Hoe laat is het? 15u30. Het is ............




Nieprawidłowe dane

4. Het spijt me, maar mijnheer Sinove is vandaag ............




Nieprawidłowe dane

5. Vandaag is het vrijdag. Eergisteren was het ............




Nieprawidłowe dane

6. Haar ............ is gisteren geboren. Hij weegt drie kg en is 50 cm groot.




Nieprawidłowe dane

7. Vlees koop je bij de ............




Nieprawidłowe dane

8. In de winter wordt het 's avonds snel ............




Nieprawidłowe dane

9. Ik had mijn trein nog net op tijd. Wat een ............




Nieprawidłowe dane

10. Elke avond vertelt grootvader zijn kleinzoon een mooi ............




Nieprawidłowe dane

11. Ik zie je dan terug na de middagpauze. ............!




Nieprawidłowe dane

12. Ik neem morgen het vliegtuig naar Spanje. De ............ duurt 2 uur.




Nieprawidłowe dane

13. Hoe laat ............ je een afspraak met de bank?




Nieprawidłowe dane

14. Niemand anders mag het weten. Ik vertel het alleen aan ............




Nieprawidłowe dane

15. Dit is het paard van mij en mijn broer. Het is ............ paard.




Nieprawidłowe dane

16. Hoe ............ ik u helpen?




Nieprawidłowe dane

17. Hij heeft een afspraak met de directeur. Hij heeft een afspraak met ............




Nieprawidłowe dane

18. Het kind koopt tien ............ bij de kruidenier.




Nieprawidłowe dane

19. Ik drink ............ wijn dan bier.




Nieprawidłowe dane

20. Een BMW is ............ dan een Lada.




Nieprawidłowe dane

21. Een geheim mag je aan ............ vertellen.




Nieprawidłowe dane

22. Mijn broer scheert ............ nog niet. Hij is pas 14 jaar oud.




Nieprawidłowe dane

23. Het boek ............ op de tafel.




Nieprawidłowe dane

24. Waar hebben jullie ............ ontmoet?




Nieprawidłowe dane

25. ............ schrijf je? Met een pen.




Nieprawidłowe dane

26. Ik weet niet ............ ik kan komen.




Nieprawidłowe dane

27. Hij heeft zijn hele leven veel ............




Nieprawidłowe dane

28. Ze hebben een pizza bij Pizzahut ............




Nieprawidłowe dane

29. Mijn collega, ............ vandaag ziek is, heeft een villa in Frankrijk.




Nieprawidłowe dane

30. Op kantoor ............ je niet roken.




Nieprawidłowe dane

31. ............ je broer ook viool?




Nieprawidłowe dane

32. ............ weg! Ik wil je nooit meer zien.




Nieprawidłowe dane

33. Mevrouw Lammens heeft ............




Nieprawidłowe dane

34. Ik ga ............ naar Brussel.




Nieprawidłowe dane

35. Eerst was ik me en daarna ............




Nieprawidłowe dane

36. Hij beloofde dat hij ............




Nieprawidłowe dane

37. Ik heb nog wat tijd, maar hij heeft ............




Nieprawidłowe dane

38. Vroeger ............ ik nooit aan de anderen.




Nieprawidłowe dane

39. Hoe heb je dat ............?




Nieprawidłowe dane

40. In de jaren 70 ............ er minder auto's dan nu.




Nieprawidłowe dane

41. Mijn dochter gaat altijd ............ naar school.




Nieprawidłowe dane

42. Ze haalde de brieven ............ de brievenbus.




Nieprawidłowe dane

43. Ik ben het ............ je eens.




Nieprawidłowe dane

44. Mijn jas hangt ............ de kapstok.




Nieprawidłowe dane

45. Als je je neus wil snuiten, gebruik je een ............




Nieprawidłowe dane

46. Vlees kan je met een mes ............




Nieprawidłowe dane

47. Aan een boom groeien vele ............




Nieprawidłowe dane

48. Ik kijk ............ nooit tv.




Nieprawidłowe dane

49. In Vlaanderen wonen ............




Nieprawidłowe dane

50. In België spreekt men Nederlands, Frans en ............




Nieprawidłowe dane

Imię i nazwisko(*)

Nieprawidłowe dane

Telefon(*)

Nieprawidłowe dane

E-mail(*)

Podaj prawidłowy adres

Ile lat uczyłeś/aś się tego języka?

Nieprawidłowe dane

(*)

Wymagane